Psalmen 19 - 2011
Schriftlezingen
1e lezing Psalmen 19
1 Voor de koorleider. Een psalm van David. 2 De hemel verhaalt van Gods majesteit, het uitspansel roemt het werk van zijn handen, 3 de dag zegt het voort aan de dag die komt, de nacht vertelt het door aan de volgende nacht. 4 Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord, het is een spraak zonder klank. 5 Over heel de aarde gaat hun stem, tot aan het einde van de wereld hun taal. Daar heeft hij een tent opgeslagen voor de zon: 6 een jonge bruidegom die het bruidsbed verlaat, een held die vrolijk voortrent op zijn weg. 7 Aan het ene einde van de hemel komt hij op, aan het andere einde voltooit hij zijn loop, niets blijft voor zijn gloed verborgen. 8 De wet van de HEER is volmaakt: levenskracht voor de mens. De richtlijn van de HEER is betrouwbaar: wijsheid voor de eenvoudige. 9 De bevelen van de HEER zijn eenduidig: vreugde voor het hart. Het gebod van de HEER is helder: licht voor de ogen. 10 Het ontzag voor de HEER is zuiver, houdt stand, voor altijd. De voorschriften van de HEER zijn waarachtig, rechtvaardig, geheel en al. 11 Ze zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat. 12 Uw dienaar laat zich erdoor verlichten, wie ze opvolgt wordt rijk beloond. 13 Maar wie kan al zijn fouten kennen? Spreek mij vrij van verborgen zonden. 14 Bescherm mij, uw dienaar, en laat hoogmoed niet over mij heersen, dan zal ik volmaakt zijn en bevrijd van grote zonde. 15 Laten de woorden van mijn mond u behagen, de overpeinzingen van mijn hart u bekoren, HEER, mijn rots, mijn verlosser.
2e lezing Johannes 2: 1-11
1 Op de derde dag was er een bruiloft in Kana, in Galilea. De moeder van Jezus was er, 2 en ook Jezus en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd, 3 Toen de wijn bijna op was, zei de moeder van Jezus tegen hem: ‘Ze hebben geen wijn meer.’ 4 Wat wilt u van me?’ zei Jezus. ‘Mijn tijd is nog niet gekomen.’5 Daarop sprak zijn moeder de bedienden aan: ‘Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.’6 Nu stonden daar voor het Joodse reinigingsritueel zes stenen watervaten, elk met een inhoud van twee à drie metrete. 7 Jezus zei tegen de bedienden: ‘Vul de vaten met water.’ Ze vulden ze tot de rand. 8 Toen zei hij: ‘Schep er nu wat uit, en breng dat naar de ceremoniemeester.’ Dat deden ze. 9 En toen de ceremoniemeester het water dat wijn geworden was, proefde – hij wist niet waar die vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het wel – riep hij de bruidegom 10 en zei tegen hem: ‘Iedereen zet zijn gasten eerst de goede wijnvoor en als ze dronken zijn de minder goede. Maar u hebt de beste wijn tot nu bewaard!’ 11 Dit heeft Jezus in Kana, in Galilea, gedaan als eerste wonderteken; hij toonde zo zijn grootheid en zijn leerlingen geloofden in hem.