Markus 6v 45-52 - 2009
Schriftlezingen moeten zijn geweest:
1e lezing Jesaja 63: 7-14
7 Ik zal de gunstbewijzen des Heren vermelden, de roemrijke daden des Heren, naar alles wat de Here ons heeft gedaan en naar de grote goedheid jegens het huis Israëls, welke Hij het betoond heeft naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen. 8 Hij zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden, en Hij werd hun tot een Verlosser. 9 In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds. 10 Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand. 11 Hij zelf streed tegen hen. Maar Hij dacht aan de dagen van ouds, aan Mozes, aan zijn volk. Waar is Hij, die de herders zijner kudde voerde uit de wateren? Waar is Hij, die zijn heilige Geest in hun binnenste gaf? 12 Die zijn luisterrijke arm aan de rechterhand van Mozes deed gaan, die vóór hen de wateren kliefde om Zich een eeuwige naam te maken; 13 die hen deed gaan door de waterdiepten? Evenmin als een paard in de woestijn struikelden zij; 14 als aan het vee, dat afdaalt in de vallei, gaf de Geest des Heren hun rust. Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luisterrijke naam te maken.
2e lezing Markus 6: 45-52
45 En terstond dwong Hij zijn discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl Hij zelf de schare wegzond. 46 En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden. 47 En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee, en Hij was alleen aan land. 48 En toen Hij zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden de wind tegen – kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, gaande over de zee; en Hij wilde hen voorbijgaan. 49 Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid. 50 Want allen zagen zij Hem en werden verbijsterd. Maar terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd! 51 En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen. En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld, 52 want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard.
Preek n.a.v. Lied 56 uit Liedboek'73
1 Ga in het schip, zegt Gij, steek van het strand. Vaar tegen wind en tij, vaar naar de overkant, wacht daar op Mij.
2 Geeft Gij ons nu een steen, Meester, voor brood? Laat Gij ons nu alleen? Laat Gij ons in de nood? Zendt Gij ons heen?
3 Wij zien alleen nog maar water en wind. Zegt Gij dan: wacht Mij daar? Wij, nu de nacht begint, weten niet waar.
4 Wandelt Gij als een schim over het meer? Werd Gij een verre glimp? Heer, zijt Gij onze Heer, kom van de kim!
5 Kom met uw scheppingswoord in onze ziel! Spreek dat de wind het hoort! Kom, dat het water knielt, bij ons aan boord!
6 Ik ben het, zegt Gij dan. Kom maar met Mij mee naar de overkant. Wees maar niet bang, zegt Gij, hier is mijn hand.
Van een aantal diensten is er geen geluid bestand wel tekst: