Johannes 10v 11-16 - 1984
Schriftlezingen
1e lezing Ezechiël 34: 23-31
23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die zal hun tot een Herder zijn. 24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen, Ik, de HEERE, heb het gesproken. 25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden. 26 Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn. 27 En het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, en het land zal zijn inkomst geven, en zij zullen zeker zijn in hun land; en zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik de disselbomen huns juks zal hebben verbroken, en hen gerukt uit de hand dergenen, die zich van hen deden dienen. 28 En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke. 29 En Ik zal hun een plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. 30 Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israëls, spreekt de Heere HEERE. 31 Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE.
2e lezing Johannes 10: 11-16
11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 12 Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen. 13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen. 14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend. 15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. 16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder.