Hooglied 1v 13-17 - 1979
Schriftlezingen:
1e lezing Efeziƫrs 5: 22-33
22 Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, gelijk aan den Heere; 23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der Gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. 24 Daarom, gelijk de Gemeente aan Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles. 25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; 26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; 27 Opdat Hij haar Zichzelven heerlijk zou voorstellen, een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. 28 Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben, gelijk hun eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief. 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het, en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de Gemeente. 30 Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. 31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot een vlees wezen. 32 Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de Gemeente. 33 Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw, alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie, dat zij den man vreze.
2e lezing: Hooglied 1: 7-17
7 Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? 8 Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. 9 Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao. 10 Uw wangen zijn liefelijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren. 11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. 12 Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. 13 Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht. 14 Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus, in de wijngaarden van En-gedi. 15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! Zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen. 16 Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, liefelijk; ook groent onze bedstede. 17 De balken onzer huizen zijn cederen, onze galerijen zijn cipressen.