Handelingen der Apostelen 2v 1-11 - 2013
Schriftlezingen:
1e lezing Genesis 11: 1-9
1 Heel de aarde had één taal en eendere woorden. 2 En het gebeurde, toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen. 3 En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid! 5 Toen daalde de HEERE neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinderen aan het bouwen waren, 6 en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn. 7 Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen. 8 Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad. 9 Daarom gaf men haar de naam Babel; want daar verwarde de HEERE de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de HEERE hen over heel de aarde.
2e lezing Handelingen der Apostelen 2: 1-11
1 En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. 2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. 3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. 4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. 5 Nu woonden er Joden in Jeruzalem, godvrezende mannen uit alle volken die er onder de hemel zijn. 6 Toen dan dit geluid klonk, kwam de menigte samen en raakte in verwarring, want ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 7 En zij waren allen buiten zichzelf en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken? 8 En hoe kunnen wij hen dan horen, eenieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parthen, Meden en Elamieten en zij die inwoners zijn van Mesopotamië, Judea, Kappadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt, alsook de nu hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als proselieten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze taal over de grote werken van God spreken.